Salvia komt oorspronkelijk voor in het gebied van de Mazateken, in het Sierra Madre-gebergte in Oaxaca, Mexico. In deze regio gebruikten Mazateekse curanderos en curanderas de plant bij verschillende rituelen. Deze sjamanen maakten vooral gebruik van de plant wanneer zij van mening waren dat de oorzaak van iemands ziekte kon worden gevonden in de bovennatuurlijke wereld. De sjamaan raakte met behulp van salvia in een visionaire trans waarin hem werd duidelijk gemaakt welke stappen hij moest ondernemen om de patiënt te genezen. Deze manier van salviagebruik leeft nog steeds onder de huidige generatie Mazateken. Evenals het gebruik van de plant voor sjamanisme, waarzeggerij, meditatie en zoektochten naar het Goddelijke.

Er is weinig bekend over het gebruik van Salvia divinorum voor dat het in de 20e eeuw “ontdekt” werd door de Westerse wereld. Waarschijnlijk bestaat er een lange traditie, maar pas toen R. Gordon Wasson, de bekende plantkundige die eveneens psilocybe-paddestoelen introduceerde in het Westen, in de jaren zestig een exemplaar meebracht, werd de plant voor het eerst bestudeerd door de wetenschap. Toch bleef het een obscure plant tot de jaren negentig, toen Daniel Siebert er onderzoek naar begon te doen. Tegenwoordig is salvia een algemeen bekende plant die via vele winkels en websites wordt verkocht. Er valt echter nog veel te ontdekken over de chemische samenstelling en werking van salvia.

Modern onderzoek naar Salvia divinorum begon in de jaren dertig. De plant wordt voor het eerst genoemd in de literatuur door Jean Basset Johnson, die onderzoek deed naar het gebruik van psychoactieve paddestoelen in Mexico. Hij aanschouwde hoe de Mazateekse indianen de bladeren van “Hierba Maria” gebruikten om visioenen op te wekken. R. Gordon Wasson zette het onderzoek voort in de jaren vijftig en vond bewijs voor de psychoactieve werking van salvia. Samen met Albert Hofmann, de ontdekker van LSD, en Roberto G. Weitlaner, was hij de eerste die een aantal levende exemplaren mee wist te brengen naar de VS. In 1962 werden deze geanalyseerd door Carl Epling van de Harvard Universiteit.

Het blijft dus onduidelijk hoe lang het gebruik van salvia door de oorspronkelijke bewoners van Mexico teruggaat. Er wordt wel gesuggereerd dat de plant geïntroduceerd is na de ontdekking van de Nieuwe Wereld. Het feit dat de Mazateken geen inheemse naam hebben voor de plant, maar namen gebruiken die verwijzen naar de maagd Maria en schapenhoeden (“Hierba Maria” , Mariakruid, en “ska Pastora”, herderinnenkruid) lijkt deze hypothese te ondersteunen; zowel christendom als schapen werden pas na de verovering door de Spanjaarden geïntroduceerd. Bovendien gebruiken de Mazateken salvia op een manier die niet erg efficiënt is. Dit wijst erop dat zij niet op de hoogte zijn van de enorme psychoactieve effecten die salvia kan hebben.

R. Gordon Wasson, en anderen na hem, hebben gesuggereerd dat Salvia divinorum wel eens dezelfde plant zou kunnen zijn als de plant die de Azteken “Pipiltzintzintli” (letterlijk “de zuiverste prins”) noemden. Van dit kruid wordt door een Spaanse schrijver in de 17e eeuw melding gemaakt. In de jaren tachtig onderzocht de wetenschapper J. Valdés III de geschiedenis van salvia, voor dat deze door Wasson werd “ontdekt”. Hij is van mening dat “Pipiltzintzintli ” niet salvia is, maar waarschijnlijk cannabis.